Radiotherapie bij kanker

Hierbij worden radioactieve stralen op de kanker gericht, waardoor de kankercellen vernietigd worden. De behandeling wordt vaak opgedeeld in meerdere kleine dosissen, die op opeenvolgende (werk)dagen gegeven wordt. De gezonde cellen in de omgeving van de kanker kunnen ook beschadigd raken door de stralen die er door heen gaan, maar cellen buiten deze omgeving worden niet geraakt. Het is dus een lokale behandeling, die minder invloed uitoefent op andere gezonde weefsels. De meest voorkomende bijwerkingen zijn vermoeidheid, irritatie en roodheid van de huid, blaren. Als de stralen de darmen raken kan men ook last krijgen van diarree, soms zelfs lange tijd na de laatste bestraling.

Bij uitwendige bestraling gebruikt men een toestel buiten het lichaam die stralen kan richten op de tumor. Wanneer het toestel word uitgeschakeld, is de straling weg. De patiënt wordt dus niet radioactief.

Bij inwendige bestraling of brachytherapie plaatst men een radioactieve stof in het lichaam, in of nabij de kanker. Op deze manier zal de kanker de hoogste dosis straling ontvangen en wordt omliggend weefsel minder beïnvloed. Sommige radioactieve stoffen geven maar heel kort straling af (enkele minuten). Bij andere stoffen kan de straling gedurende langere tijd afgegeven worden: men is dus radioactief zolang de stralingsbron in het lichaam aanwezig blijft. Daarom moet de omgeving soms beschermd worden tijdens deze behandeling en is overnachting in het ziekenhuis vaak nodig.

Hieronder twee voorbeelden van inwendige bestraling; bij baarmoederslijmvlies kanker en schildklier kanker.

Baarmoederslijmvlieskanker

Hierbij word er vaginaal een instrument ingebracht waarlangs men de straling gaat toe dienen. De totale duur kan variëren van enkele uren tot enkele dagen.

Schildklier kanker

Het is zeer moeilijk om al het schildklierweefsel operatief te verwijderen. (thyreoïdectomie). Bijna altijd blijven er minuscule restjes van het gezonde of zieke schildklierweefsel achter in de hals en is er dus risico op uitzaaiing. De meeste mensen krijgen daarom na een operatie steeds ook nog een behandeling met radioactief jodium.

Men krijgt een capsule met radioactief Jodium-131 toegediend. Dit radioactieve Jodium word opgenomen in de cellen van de eventuele schildklier of tumor rest en zendt daar straling uit, wat ervoor zorgt dat deze cellen kapot gaan. Deze bestraling beschadigt het weefsel rondom de schildklier vrijwel niet. Er is steeds een deel van het toegediende jodium dat niet opgenomen word. Dit deel verlaat het lichaam via plassen, zweten en de ontlasting. Dit gebeurt vooral in de eerste 24-48 uur na de toediening. Tijdens die periode is er stralingsgevaar aanwezig voor de mensen in de nabijheid van de behandelde persoon en bij contact met lichaamsvocht. Omdat de schildklier het enige orgaan is dat Jodium opneemt, zal de rest van het lichaam vrijwel geen radioactief Jodium opnemen. Het heeft dus weinig of geen invloed op andere delen in ons lichaam. Wel kan er een beschadiging optreden van rijpende eicellen en zaadcellen. Daarom wordt er aangeraden om de eerste 4 maanden na de behandeling geen kinderen te verwekken. Ook kunnen de speekselklieren ( tijdelijk) beschadigd raken

De dosis van I-131 die nodig is, hangt af van onder meer de grootte van de tumor en de eventuele aanwezigheid van uitzaaiingen. Ook het aantal behandelingen is van deze factoren afhankelijk. Rond de behandeling is een periode van isolatie en afstand houden tot mensen in de omgeving nodig, omdat de persoon die behandeld wordt door het radioactieve Jodium tijdelijk straling uitzendt.

Meer info: www.allesoverkanker.be en www.kanker.be en https://www.kanker.nl/